Joost Conijn & Ed van der Elsken
02 Jul - 08 Oct 2005
Joost Conijn en Ed van der Elsken
Ed van der Elsken: Fotografie.
Joost Conijn: Video:
'Siddieqa, Firdaus, Abdallah, Soelayman, Moestafa, Hawwa en Dzoel-kifl'
De dag begint met het bakken van een eitje. Vandaag maakt Soelayman omelet met stukjes vis. Hawwa bouwt een dammetje in het moeras. Verderop staat Dzoel-kifl vastgezogen in de blubber. Abdallah beproeft de binnenband van zijn fiets in een kruiwagen met ijskoud water. Moestafa neemt een slok cola en dan een hap sneeuw. Hij heeft al een ronde over het terrein gemaakt. Er zijn grote bergen zand gestort. Zodadelijk gaan ze eropaf.
Siddieqa, Firdaus, Abdallah, Soelayman, Moestafa, Hawwa en Dzoel-kifl zijn zeven kinderen uit een autochtoon Nederlands gezin dat leeft naar de leer van de Islam. De jongste is drie, de oudste veertien jaar oud. Ze wonen onder de rook van Amsterdam aan de rand van een gekraakt haventerrein. De film volgt de kinderen bij hun verkenningen van het ruige gebied dat bouwrijp wordt gemaakt voor oprukkende bedrijfspanden. Elke dag ondernemen de wolfskinderen een onnavolgbare ontdekkingstocht. Ze maken hutten, strippen een caravan, vinden een boom. Op een dag trekken ze eropuit om een bezoek te brengen aan de snoep- en worstschappen van de benzinepomp, het eerste station van de beschaving.
De kinderen groeien op in grote vrijheid. Vindingrijk geven ze inhoud aan hun spel, ongedwongen vinden ze hun weg. Maar tegenover hun autonomie bestaat het reële gevaar van uitsluiting. De film is, meer dan een kritisch vertoog, een ode aan de poëzie van het ongerijmde.
© Joost Conijn (1971) still uit film
Siddieqa, Firdaus, Abdallah, Soelayman, Moestafa, Hawwa en Dzoel-kifl
Ed van der Elsken: Fotografie.
Joost Conijn: Video:
'Siddieqa, Firdaus, Abdallah, Soelayman, Moestafa, Hawwa en Dzoel-kifl'
De dag begint met het bakken van een eitje. Vandaag maakt Soelayman omelet met stukjes vis. Hawwa bouwt een dammetje in het moeras. Verderop staat Dzoel-kifl vastgezogen in de blubber. Abdallah beproeft de binnenband van zijn fiets in een kruiwagen met ijskoud water. Moestafa neemt een slok cola en dan een hap sneeuw. Hij heeft al een ronde over het terrein gemaakt. Er zijn grote bergen zand gestort. Zodadelijk gaan ze eropaf.
Siddieqa, Firdaus, Abdallah, Soelayman, Moestafa, Hawwa en Dzoel-kifl zijn zeven kinderen uit een autochtoon Nederlands gezin dat leeft naar de leer van de Islam. De jongste is drie, de oudste veertien jaar oud. Ze wonen onder de rook van Amsterdam aan de rand van een gekraakt haventerrein. De film volgt de kinderen bij hun verkenningen van het ruige gebied dat bouwrijp wordt gemaakt voor oprukkende bedrijfspanden. Elke dag ondernemen de wolfskinderen een onnavolgbare ontdekkingstocht. Ze maken hutten, strippen een caravan, vinden een boom. Op een dag trekken ze eropuit om een bezoek te brengen aan de snoep- en worstschappen van de benzinepomp, het eerste station van de beschaving.
De kinderen groeien op in grote vrijheid. Vindingrijk geven ze inhoud aan hun spel, ongedwongen vinden ze hun weg. Maar tegenover hun autonomie bestaat het reële gevaar van uitsluiting. De film is, meer dan een kritisch vertoog, een ode aan de poëzie van het ongerijmde.
© Joost Conijn (1971) still uit film
Siddieqa, Firdaus, Abdallah, Soelayman, Moestafa, Hawwa en Dzoel-kifl